Op deze pagina vindt u een kort overzicht van de gebeurtenissen die hebben geleid tot de oprichting van de Stichting Individuele Verzekeringsaanspraken Sjoa.
Voor meer informatie verwijzen we u naar het Eindrapport van de Begeleidingscommissie onderzoek financiële tegoeden WO-II in Nederland (1999) en het boek Strijd om gerechtigheid (2015) van Regina Grüter.
Roof
De Duitse bezetter heeft tijdens de Tweede Wereldoorlog systematisch bezittingen van Joodse Nederlanders geroofd, waaronder levensverzekeringen. Op 21 mei 1942 werd de Tweede Liro-verordening van kracht, waardoor Joden hun levensverzekeringen moesten inleveren bij de Duitse ‘roofbank’ Lippmann, Rosenthal & Co. Sarphatistraat (afgekort Liro). Ruim een jaar later bepaalde Verordening 54/1943 dat levensverzekeringen van Joden met een verzekerde waarde van meer dan 500 gulden op 30 juni 1943 moesten worden beëindigd. De verzekeraars werden gedwongen de afkoopsommen van deze polissen uit te keren aan Liro. Dit leverde Liro ruim 26 miljoen gulden op.
Bevrijding
De Nederlandse regering in Londen bereidde al tijdens de bezetting het naoorlogse rechtsherstel voor. Het Besluit Bezettingsmaatregelen van 17 september 1944 verklaarde anti-Joodse bezitsverordeningen ongeldig.
Na de bevrijding werd duidelijk dat de meeste Joodse verzekerden niet meer in leven waren. Omdat de afkoop van de polissen van deze verzekerden volgens het Besluit Bezettingsmaatregelen niet geldig was, moesten verzekeraars deze polissen alsnog uitkeren aan de erfgenamen. Verzekeraars verzetten zich hiertegen: ze hadden de polissen in de oorlog al aan Liro moeten uitkeren en wilden niet twee keer betalen.
Rechtsherstel
Het verzet van de verzekeraars leidde in de jaren 1946-1949 tot een reeks rechtszaken bij de Raad voor het Rechtsherstel. Het merendeel daarvan viel uit in het voordeel van de erfgenamen. Hierdoor ontstond een systeem van minnelijk rechtsherstel. Daarbij konden verzekeraars de afkoopsommen terugclaimen bij Liro en de polissen uitkeren aan de erfgenamen.
Niet alle polissen zijn opgeëist door de erfgenamen. Volgens het Burgerlijk Wetboek kwamen niet-opgeëiste polissen als onbeheerde nalatenschappen toe aan de Staat der Nederlanden. De Staat en de verzekeraars sloten in 1954 de Veegensovereenkomst. Die hield in dat de verzekeraars de afkoopsommen van niet-opgeëiste polissen aan de Staat zouden uitkeren. Als zich daarna toch nog erfgenamen van een polis meldden, zou de Staat de afkoopsom terugstorten aan de verzekeraar, die de polis dan uitkeerde aan de erfgenamen. Dit gebeurde tot in de jaren zestig.
Commissie-Scholten
In de jaren negentig kwamen roof en rechtsherstel van Joodse tegoeden opnieuw onder de aandacht. De Commissie-Scholten publiceerde in 1999 het Eindrapport van de Begeleidingscommissie onderzoek financiële tegoeden WO-II in Nederland over het ‘rechtsherstel aangaande financiële tegoeden van oorlogsslachtoffers van de Tweede Wereldoorlog bij banken en verzekeraars in Nederland’. De commissie concludeerde dat het rechtsherstel van levensverzekeringen van Joodse Nederlanders moeizaam op gang kwam, maar uiteindelijk zorgvuldig en zonder ernstige gebreken is verlopen.
Toch zijn sommige polissen buiten het rechtsherstel gevallen, met name begrafenisverzekeringen en polissen die niet zijn aangemeld bij Liro. De waarde van deze polissen is onbedoeld bij de verzekeraars gebleven. Daarom adviseerde de commissie het Verbond van Verzekeraars een ‘gebaar’ te maken richting de Joodse gemeenschap.
Stichting Sjoa
Dat gebaar kwam er. Het Verbond van Verzekeraars en het Centraal Joods Overleg sloten op 8 november 1999 de Overeenkomst inzake een definitieve en finale regeling van verzekeringen van door de Tweede Wereldoorlog getroffen verzekerden die vervolgd zijn op grond van hun Jood zijn. De betrokken verzekeraars stelden 50 miljoen gulden ter beschikking. 25 miljoen hiervan was bestemd voor doelen die door het Centraal Joods Overleg zouden worden vastgesteld, 5 miljoen voor de website Joods Monument en 20 miljoen voor uitkeringen aan individuele erfgenamen.
Voor die individuele uitkeringen is op 9 november 1999 de Stichting Individuele Verzekeringsaanspraken Sjoa opgericht. De stichting zou tot 1 januari 2010 aanvragen van erfgenamen in behandeling nemen. Daarna zou twee derde van het resterende vermogen van de stichting worden uitgekeerd aan de Joodse gemeenschap en één derde aan het Verbond van Verzekeraars.
De Stichting Sjoa bleek in een grote behoefte te voorzien. In 2024 waren er meer dan 23.500 aanvragen ingediend. Dit leidde tot ruim 15.500 uitkeringen van in totaal 9,1 miljoen euro.
Vanwege deze behoefte en de internationale opinie dat Joodse oorlogsclaims moeten blijven worden behandeld is de looptijd van de stichting meerdere keren verlengd: in 2010, 2015 en 2020 telkens met vijf jaar en in 2025 met twee jaar. De stichting neemt tot en met 31 december 2026 aanvragen in behandeling.
In 2014 is twee derde van het vermogen van de stichting uitgekeerd aan de Joodse gemeenschap via de Stichting Collectieve Maror-gelden Nederland en de Stichting Collectieve Maror-gelden Israël. De Stichting Sjoa doet sindsdien uitkeringen van het resterende één derde deel.